Jaargang 22, nummer 5 oktober 2008
De oorsprong van Allerheiligen ligt in het Oosten in de vierde eeuw, bij de herdenking van de eerste heilige martelaren, de eerste "vruchten van de Geest" en daarom gevierd op de eerste zondag na Pinksteren. Het feest werd in 610 verplaatst naar 13 mei, toen op die dag een reuzenaantal relieken van heiligen werd overgebracht naar het vroegere Pantheon, gewijd tot de kerk van de Moeder Gods door paus Bonifacius IV. In de negende eeuw werd het feest door paus Gregorius IV definitief geplaatst op 1 november, bij het begin van de winter, op het einde van het kerkelijk jaar.
Het commercieel ontaarde "Halloween", dat uit de Angelsaksische landen naar ons is overgewaaid, betekent feitelijk ‘All hallow evening’ (de avond van Allerheiligen).
Op Allerzielen – 2 november – herdenkt de Kerk alle overleden gelovigen.
De traditie stamt, voor zover bekend, uit de abdij van Cluny (klooster uit het Frankische Rijk) waar abt Odillo in 998 bepaalde dat alle met Cluny verbonden kloosters op de dag na Allerheiligen de gestorvenen op bijzondere liturgische wijze moesten herdenken. In de 14de eeuw werd deze herdenkingsdag door paus Johannes XIX overgenomen voor de hele Rooms–Katholieke Kerk.
Tijdens het Concilie van Trente (1545–1563), bijeengeroepen door paus Paulus III, werd de geloofsleer van het vagevuur vastgelegd. De overleden gelovigen kunnen door de gebeden van de gelovigen op aarde geholpen worden.
In de protestantse kerk wordt Allerzielen niet gevierd, omdat zij de leer van het vagevuur ontkennen.
In verband met dat feest denken we aan een in onbruik geraakte traditie om met Allerzielen te "portiunkulen". Men kon die dag een volle aflaat verdienen telkens als men een kerk binnenging om er te bidden voor de overledenen. De naam herinnert aan de Portiunculakapel in Assisi, waar deze devotie vandaan kwam.
Met Kerstmis zingen we de Missa brevis in C van Mozart, bijgenaamd de Spatzenmesse.
De eerste maanden van 1775 bracht Mozart door in München, waar zijn opera La finta giardiniera werd opgevoerd. Daar schreef hij ook zijn Missa brevis in C. Alhoewel ze er in de hofkapel werd uitgevoerd op 15 februari 1775, was ze in feite niet voor München geschreven, maar voor de kathedraal van Salzburg, zoals blijkt uit de radicaal korte Gloria en Credo en de afwezigheid van altviolen. De mis is geschreven voor solisten, koor, violen, bas en orgel, aangevuld met trompetten en pauken. Ze was waarschijnlijk bedoeld voor de hoogmis van Pasen.
Gloria en Credo van deze mis vragen inderdaad minder tijd dan de gregoriaanse uitvoering ervan. Iets breedvoeriger is het Benedictus dat het mooiste en populairste deel van de mis uitmaakt. Het is een meesterlijke harmonische zetting ten dienste van de expressie. Op het einde van het Agnus Dei neemt het Dona nobis pacem de thematiek van het Kyrie weer op, waardoor het geheel mooi afgerond wordt. In deze mis verenigde Mozart voor het eerst de muziek van zijn tijd met zijn persoonlijke stijl.
De Spatzenmesse dankt haar naam aan de "tsjirpende" vioolfiguren in het Sanctus en het Hosanna van het Benedictus.
Het is dus een vrolijke mis. Maar de opmerkelijke samenballing om te beantwoorden aan de strikte regels van de aartsbisschop (Colloredo) neemt niets weg van de intensiteit, tot het mystieke toe, zoals in de belangrijke passage Qui tollis van het Gloria en ook het Et incarnatus est uit het Credo.
Dina woont in de straat met de mooie naam Hof van ’t Henneken.
Het is de verbindingsstraat tussen de Zuidstraat en de Meenseheirweg. De straat, net zoals de wijk, werd genoemd naar de eeuwenoude herberg en brouwerij "Het Henneken". De herberg bestond al vóór 1726. Het was een tegenhanger van de nog oudere herberg en brouwerij "Het Haentje" in dezelfde straat. Die herberg stond er zeker al in het begin van de zestiende eeuw. De herberg "Het Henneken" of "Het Hinneken" bestond nog op het einde van de negentiende eeuw, maar is inmiddels verdwenen.
De straat maakte, samen met de Meenseheirweg, deel uit van de "Ouden Meenschen Aerdewegh", de oude heerweg tussen Brugge en Menen die door Roeselare kronkelde en in de achttiende eeuw vervangen werd door de Meensesteenweg.
De wijk bestond lange tijd vooral uit aardewegen zonder een goede afwatering. De straten waren ’s winters dan ook één modderpoel. In het midden van de negentiende eeuw was het een broeihaard van epidemieën. In het belang van de openbare gezondheid werd de wijk geplaveid dankzij een fonds dat door verschillende vooraanstaande burgers van de stad ter beschikking werd gesteld. De wijk bleef lange tijd een verpauperde buurt.
In 1882 was er heel wat discussie over de rooilijn van de straat omwille van de gronden rond een cichoreiast waarvoor de eigenaar een veel te hoge prijs bedong. Het "Hof van ’t Henneken" zou pas in 1938 voetpaden in tegels krijgen.
In 1983 keurde de stad een herwaarderingsplan voor een deel van de wijk goed. Leegstaande en bewoonde woningen werden aangekocht en na renovatie opnieuw verkocht of verhuurd.
Populaire Weense muziek, oorspronkelijk in de open lucht (tuinen en parken) ten gehore gebracht.
Genoemd naar de broers Johann en Joseph Schrammel.
De Schrammels, beiden violisten, richtten in 1877 een trio op met de gitarist Strohmayer. In 1886 namen ze er nog de klarinettist Dänzer bij. Met hun vieren speelden ze een typisch Weens soort volksmuziek van walsen, marsen, liederen en potpourri’s die immens populair werd. Hun hoogtepunt kenden ze in de jaren 1884–1893. In 1886 mochten ze samen met de Wiener Philhamoniker optreden om het honderdste concert van dat orkest te vieren: een officiële erkenning. Toen ze na een paar jaar uitweken naar een zaak buiten de stad, dook een adellijk publiek op. Vooral kroonprins Rudolf was een van hun grote fans. Hij haalde ze binnen op zijn slot. Ze maakten concertreizen door Oostenrijk, Hongarije, Tsjecho–Slovakije en Duitsland. In 1893 stierf Dänzer aan een hartaanval. In hetzelfde jaar overleed Johann Schrammel. Twee jaar later gaf ook Joseph de geest. De broers waren allebei maar drieënveertig geworden en aan een nierkwaal gestorven.
De duizenden mensen op Josephs begrafenis wisten niet dat hij straatarm was gestorven, dat zijn vrouw en vijf kinderen hem hadden verlaten en dat hij op zijn sterfbed nog aan iemand zijn viool te koop had aangeboden.
Schrammelmuziek is vandaag nog altijd in de Weense wijnkelders te horen. En er bestaat ook zoiets als "Philharmonia–Schrammeln", kwartetten van de Wiener Philharmoniker die op wijnfeesten hun kunsten vertonen en zo hun eer betuigen aan de twee vreemde broers die in negen jaar tijd een Weens begrip werden.
Ook in maart 2003 verscheen al eens een artikel over dirigenten. Dat ze zo onmisbaar zijn voor een orkest of voor een koor, lezen we nog eens bij een ander.
Dirigeren is het muzikaal leidinggeven aan een groep musici door middel van handgebaren. De rechterhand tacteert (met de dirigeerstok), de linkerhand geeft de nuances aan. De dirigent is in de eerste plaats inspirator, die door zijn kunde en persoonlijkheid een eenheid van het orkest weet te maken.
Een veel gestelde vraag is of de dirigent nu echt wel nodig is; een orkest kan het zelf toch ook? In de jaren twintig is in Moskou een experiment uitgevoerd met een symfonisch orkest zonder dirigent. Hoewel het orkest bestond uit topmusici, bleek dat honderd individuen geen eenduidige interpretatie hebben. Het resultaat was een zeer middelmatige uitvoering.
De dirigent, zoals we die vandaag kennen, bestond nog niet in de barokperiode. Er was wel een hofkapelmeester, die zowel componist, musicus (klavecimbel) als dirigent was. Vanachter het klavier waren de aanwijzingen van de kapelmeester niet altijd even goed zichtbaar voor de orkestleden. Daarom werd hij bijgestaan door de eerste violist (de eerste violist of concertmeester is trouwens nu nog de rechterhand van de dirigent).
De orkesten werden groter en groter, de muziek ingewikkelder. Hierdoor was het niet langer mogelijk om al spelende leiding te geven. Rond 1800 wordt het de gewoonte dat de dirigent voor het orkest staat. En tijdens de romantiek begint het dirigeren zich als zelfstandig beroep te ontwikkelen.
’t Is niet al goud, wat datter blinckt, ’ t Is niet al bly, wat datter zinght.
Op 18 oktober 2008 werd op het stadhuis van Roeselare het Ereteken voor Cultuurverdienste uitgereikt aan onze dirigent Dirk Berkein voor meer dan 25 jaar inzet als dirigent en bestuurslid van ons koor.
FELICITATIES!
Hier ligt een mens, die blij gezind, Alleen maar leefde van de wind. Daar zijn er veel in ‘t parlement, Die van niks anders leven, vent.
Drinken halveert je leven, maar je ziet dubbel zoveel.
Word bokser: meer kans op slagen.
Roken: het blijft een teer onderwerp.
We nemen als twaalfuurtje een half eendje
Toen ik de prijs van de sla zag, kreeg ik een krop in de keel.
Of muziek de zeden verzacht, is nog steeds niet bewezen. Wel dat de muziekles de geestelijke vaardigheden van kinderen kan opkrikken. Muziek verbetert de hardware van de hersenen, zegt Gordon Shaw (Universiteit Californië) in New Scientist. Blijkbaar heeft hij zelf weinig muziekles gekregen, anders zou hij weten dat hersenen onder wetware vallen. Shaw en collega’s lieten 78 drie– en vierjarigen puzzels leggen. Sommige kinderen kregen dan een half jaar pianoles. Ze bleken nadien betere puzzelaars te zijn dan hun van muziekles verstoken lotgenootjes. Het resultaat klopt alvast met een andere test, waarbij volwassenen die tien minuten Mozart te horen hadden gekregen, het beter deden op een IQ–test. Al zegt dit misschien meer over de waarde van IQ–tests dan over de waarde van muziek.